Van
Werner Gladines
© 2007 Werner Gladines
Berlioz’s ‘Messe Solennelle’ – de ontdekking van een ‘verbrande’ compositie:
In 1991 wordt in de Sint-Carolus Borromeuskerk te Antwerpen – België – een uitzonderlijke vondst gedaan: in een houten kist op het orgelplatform stoot men op het manuscript van Berlioz’s ‘Messe Solennelle’. Hector Berlioz schreef eerder in zijn memoires dat hij de partituur verbrandde omdat hij gaandeweg aan de kwaliteit van het werk was beginnen twijfelen. Hoe kwam deze partituur in Antwerpen terecht? Waarom was ze niet zo verbrand als Berlioz zelf wel meende? Waarom was het manuscript nooit eerder opgemerkt? En was het manuscript dan nooit eerder opgemerkt? Een verslag:
Berlioz’s ‘Messe Solennelle’.
Berlioz schreef zijn ‘Messe Solennelle’ in 1824. De ontluikende componist was toen 20 jaar oud en was leerling van Lesueur in Parijs. Deze concertmis – zijn eerste grootschalige werk voor koor en orkest – was eerder besteld door een zekere Masson, koorleider in de Saint-Roch te Parijs waar het werk – na een eerdere mislukte poging – op 10 juli 1825 haar creatie kende. Twee jaar later – 22 november 1827 – werd het opnieuw uitgevoerd in de Saint-Eustache. Nadien verbrandt Berlioz – zijn eersteling geringschattend en zich terdege bewust van zijn gerijpte kwaliteiten als componist – deze mis, samen met enkele andere, kleinere werken. Hij zal nog enkele passages uit de mis herbruiken in latere composities. Van het werk is verder geen spoor meer.
In 1991 duikt de ‘Messe Solennelle’ plots op in de Sint-Carolus Borromeuskerk te Antwerpen. Ze werd er gevonden op het doksaal in de buurt van het orgel door Frans Moors. Het blijkt bovendien de originele autografe partituur van Berlioz te zijn en is binnenin voorzien van het opschrift: ‘La partition de cette Messe, entièrement de la main de Berlioz, m’a été donnée comme souvenir de la vieille amitié qui me lie à lui. – A. Bessems, Paris 1835’
De weg van Parijs naar Antwerpen.
Hoe het werk in Antwerpen terecht kwam bleek niet zo moeilijk te achterhalen. A. Bessems – zoals het opschrift vermeldt – bleek Antoine Bessems (1806-1868), en was een uit Antwerpen afkomstige componist-violist die een groot deel van zijn leven in Parijs doorbracht, waar hij op 18 jarige leeftijd naar toe trekt om er conservatorium te lopen. Antwerpen had in die tijd namelijk nog geen eigen conservatorium. Bessems studeerde er onder Pierre Baillot (1771-1842), en in 1829 word hij eerste violist in het orkest van het Théâtre Italien. In 1846 keert hij terug naar Antwerpen en dirigeert er de ‘Société Royale d’Harmonie’. Nadien trekt Bessems opnieuw naar Parijs waar hij vioolles geeft en er hoofdzakelijk kamermuziek voor viool en cello componeert. Hij schrijft er ook enkele religieuze werken. Hij moet Berlioz goed gekend hebben, en beide zaten op hetzelfde moment aan hetzelfde conservatorium. Als violist heeft hij diensten verleend aan Berlioz en mogelijk werd hem het manuscript bij wijze van dank en/of vergoeding gegeven. Bessems was tevens goed bevriend met Camille Saint-Saëns. De twee zouden echter in onmin met elkaar geraakt zijn nadat Saint-Saëns weet kreeg van de verhouding tussen hem en zijn moeder. Antoine Bessems stierf in 1868 te Parijs.
Het manuscript van de ‘Messe Solennelle’ kwam na de dood van Antoine in handen van zijn drie jaar jongere broer Joseph Bessems (1809-1892). Joseph Bessems was cellist-componist en leraar aan de school van Peter Benoit, die later zou omgevormd worden tot het Antwerps Conservatorium. Rond de tijd van het overlijden van zijn oudere broer was hij als kapelmeester verbonden aan de Sint-Carolus Borromeuskerk en heeft hij de partituur hoogstwaarschijnlijk opgeborgen bij de andere werken in de eiken kist nabij het orgel waar ze meer dan honderd jaar onaangeroerd bleef, tot Frans Moors ze in 1991 bij toeval ontdekte. Maar er is meer.
De inventarisatie van een muziekbibliotheek – SC 20 : een gemiste kans:
De verantwoordelijke van de Sint-Carolus Borromeuskerk had mij naast Frans Moors ook de naam van Jean Noppe gegeven. Ik spreek af met de heer Noppe in de Sint-Carolus Borromeuskerk op een namiddag ergens eind november. Jean Noppe was organist en koorleider in de kerk toen hij zelf nog in de parochie woonde. Tegenwoordig woont hij elders in Antwerpen en springt bij waar hij kan om achter het orgel plaats te nemen of om met een koor te werken. Eerder die dag had hij nog gespeeld in de Sint-Andrieskerk te Antwerpen. ‘Ik kan mij goed behelpen achter het orgel maar de echte literatuur is niet aan mij besteed’ vertrouwd hij mij toe. We zetten ons neer op de ongemakkelijke kerkstoeltjes en hij vraagt wat ik wil weten. Mijn antwoord is even kort als duidelijk: alles wat u weet over de ‘Messe Solennelle’.
‘We moeten terug ergens halverwege de jaren zestig – het was in 1964 of ‘65. Op zekere dag neemt de toenmalige organist-dirigent van de Sint Carolus Borromeus, Alfred Cuyt, het initiatief tot het maken van een inventaris van de muziekbibliotheek van de kerk. Alfred Cuyt, mijn vader – die toen in het bestuur van de kerk zat – en ik zouden samen de klus klaren en we begonnen met het maken van een selectie onder de werken: partituren in goede staat – in redelijke staat – en in slechte staat. We zouden enkel die werken die nog in goede of redelijke staat waren inventariseren. Omdat het vrij koud was in de kerk namen we de boeken mee naar huis waar we in de warmte en het comfort van de woonkamer konden werken. Alle werken werden zorgvuldig nagekeken en met een stempel van een nummer voorzien, voorafgegaan door ‘SC’. (‘SC’ staat hier voor Sint-Carolus Borromeus) Op een dag tijdens het inventariseren merkten we dat er zich onder de werken een handgeschreven partituur van Berlioz bevond. De partituur – een lijvig boek – was in redelijke staat en werd net als alle andere van een stempel voorzien en kreeg het nummer SC 20 mee. Nadien werd het netjes met de andere werken terug in de houten kist aan het orgel opgeborgen’. Jean merkt mijn verbazing en vervolgt: ‘In die tijd was Berlioz – in Antwerpen dan toch – niet zo’n gevierde componist als dat tegenwoordig het geval is. Het is pas later – eind jaren ‘80 begin jaren ‘90 – dat er een vernieuwde interesse in de componist ontstond. Het moet in ‘64 of ‘65 geweest zijn, want enkele jaren later – in 1967 – stierf mijn vader.’ Op mijn vraag waarom er toen geen ruchtbaarheid werd gegeven aan de ontdekking kan hij mij geen pasklaar antwoord geven, en hij lijkt mijn vraag enigszins te ontwijken.
Jean wijst naar het orgel op het doksaal en hervat zijn verhaal: ‘links van het orgel staat een houten zitbank en aan de rechterkant staat de eiken kist waar de partituur in opgeborgen zat’. Ik vraag hem of we straks even naar het orgel kunnen om een kijkje te nemen. ‘Het is er rommelig en stoffig en bovendien is het orgel niet meer in al te beste staat’. Hij wil zich duidelijk verontschuldigen voor de toestand waarin het orgel en het platform zich bevinden. Ik vertel hem dat ik enkele foto’s wil nemen en dat rommel en stof goed van pas komen om het geheel een romantisch tintje te geven. Jean vervolgt zijn relaas en maakt een bruuske sprong naar 1992, toen de ontdekking van het manuscript uitgebreid in de pers kwam.
‘Op zekere dag belde de toenmalige pastoor van de Sint-Carolus Borromeuskerk – pastoor Jansen – mij op met het verzoek onmiddellijk naar de kerk te komen. Er stond een leger persmensen in de kerk: mensen van de televisie, fotografen, journalisten en een Franse musicologe die gekomen waren voor het manuscript van Berlioz. Pastoor Jansen kon Frans Moors niet bereiken en ik haastte mij naar de kerk. Ze overvielen mij met allerlei vragen en vroegen mij de partituur te tonen. Tenslotte drongen ze erop aan een stuk uit de mis op het orgel te spelen. Ik probeerde hen aan het verstand te brengen dat het om een orkestmis ging en dat het niet zo vanzelfsprekend was daaruit stukken op een orgel te spelen. Vermits ze bleven aandringen zocht ik in de partituur een passage op die min of meer bespeelbaar was op het orgel en mijn keuze viel op het ‘Incarnatus’. (hij bedoelde wellicht het ‘O Salutaris’ – zoals bleek bij navraag) ‘Dat bleek een hele opgave: ik was zoveel belangstelling niet gewoon en bovendien werd ik verblind door de felle lampen van de televisieploeg’. Op mijn vraag naar aanleiding waarvan die televisieploeg plots kwam opdagen geeft Jean een nogal onsamenhangend antwoord: ‘Meneer Moors heeft zeker zijn verdienste rond de ontdekking van de partituur, maar wij wisten al van in 1964 dat ze zich in onze bibliotheek bevond. Zo toevallig was die ontdekking dus niet in 1991. ‘Men’ was ze op het spoor.’
Jean stelt voor om naar het orgel te gaan en neemt een imposante ijzeren sleutel om de deur naar de trapzaal te openen. We nemen de breede stenen trap naar het doksaal en moeten daar wat rommel aan kant zetten voor we de steile houten trap naar het orgel kunnen beklimmen: ‘Ondanks mijn leeftijd lukt het me nog behoorlijk de trap op en af te klimmen’ merkt Jean op. Het orgel staat er inderdaad wat zieltogend bij en wat het platform betreft had hij niet overdreven. Het is er bovendien erg duister. Jean wijst mij de zitbank links op het platform aan en loopt langs het orgel door naar de kist aan de andere kant. Hij wijst mij de plaats aan in de kist waar het manuscript van Berlioz zich bevond: ‘De werken zitten verticaal geklasseerd in de kist en die van Berlioz zat ongeveer in het midden. Het originele manuscript bevindt zich nog steeds te Antwerpen het is slechts één keer weg geweest.’ Ik neem enkele foto’s van het platform en de kist, en vertel hem dat ik de partituur in Parijs in de Bibliothèque Nationale Mitterrand zag tijdens de expositie over Berlioz in 2003. Jean wandelt tot aan het orgel en verzucht dat het kapot is. ‘Het is misschien interessant om ook foto’s van het orgel te nemen.’ Ik beaam dat en neem enkele foto’s. We zoeken ons een weg terug naar beneden. ‘Berlioz is nogal bombastisch nietwaar? Ik herinner mij nog de avond dat het werk hier in de kerk werd uitgevoerd, er stonden vier harpen op de eerste rij – kan u zich dat voorstellen – een mis met maar liefst vier harpen? En was Berlioz dan echt zo vernieuwend als men ons wil doen geloven? Saint-Saëns die was vernieuwend en ging al de kant op van de zweverige Debussy.’ Ik repliceer met te zeggen dat mijn inziens Berlioz wel degelijk nieuwe wegen bewandelde en dat de ‘Messe Solennelle’ ondanks de logische tekortkomingen van een aankomend componist best een behoorlijk werk is. En dat Camille Saint-Saëns één van de grootste aanvechters van Debussy’s muziek was. We nemen afscheid en ik bedank de heer Noppe welgemeend voor het gesprek en de leerzame rondleiding door de kerk.
Het is een feit dat die inventarisatie plaats heeft gevonden – alleen vergist de heer Noppe zich wat betreft het tijdstip. Die werd uitgevoerd in 1956, en niet in 1964 zoals hij beweert. Dat ook de ‘Messe Solennelle’ werd geïnventariseerd bewijst de stempel SC20 in de partituur. Blijft de vraag waarom het werk zonder de minste ruchtbaarheid terug in de kist terecht belandde. Alles lijkt er op te wijzen dat de partituur door onwetenheid routineus behandeld werd.
Een uit de hand gelopen zoektocht naar Mozart’s ‘Krönungsmesse’.
Frans Moors – onderwijzer op rust en daarnaast ook organist-koorleider – heeft een deel van zijn muzikale opleiding genoten onder Alfred Cuyt in de Sint-Carolus Borromeuskerk. Moors woonde al sinds zijn jeugd in de buurt van de Sint-Carolus-Borromeuskerk. Ook Jean Noppe kent hij al van in zijn jeugdjaren. Hij moet ondertussen op zowat elk kerkorgel in Antwerpen gespeeld hebben. Sinds zijn vertrek uit Antwerpen speelt hij orgel in diverse kerken in zijn gemeente – Schoten. Ik ontmoet de heer Moors bij hem thuis waar hij mij meteen meeneemt naar zijn studievertrek. De rekken aan de muren zijn overladen met partituren en muziekboeken allerhande, en vrijwel alles in de kamer verwijst op één of andere manier naar muziek. Ik voel mij er meteen thuis en ben erg benieuwd naar zijn verhaal. De vriendelijke man neemt er alle tijd voor en vertelt zijn wedervaren op een boeiende maar serene manier.
‘In 1991 werd ik gevraagd om orgel te spelen voor een huwelijksdienst in een kerk hier in Schoten. De dame die de sopraanpartij voor haar rekening zou nemen stond er op stukken uit de ‘Krönungsmesse’ van Mozart te spelen. Ik moest bijgevolg dringend op zoek naar een partituur van die mis en dacht meteen aan de muziekbibliotheek van de Sint-Carolus-Borromeuskerk. Die bibliotheek was (en is) in feite niks meer dan wat oude partituren van allerlei herkomst in de oude kist op het orgelplatform van de kerk. Terwijl ik de kist doorzocht naar de Mozartmis viel mijn oog op een lijvig boek temidden van de andere werken. Het viel omwille van zijn omvang meteen op. Omdat ik moeilijk kon geloven dat zo’n lijvig boek enkel een mis kon bevatten, nam ik – gedreven door mijn nieuwsgierigheid – het werk uit de kist, en begon het in te kijken. Het bleek een handgeschreven partituur van Berlioz’s ‘Messe Solennelle’ te zijn. Ik had toen nog niet het minste idee omtrent de waarde van het werk laat staan omtrent de authenticiteit van het handschrift. Ik kende Berlioz bovendien nauwelijks. Wat mij echter wel interesseerde was een werk in handen te hebben dat vrijwel onbekend was en ik achtte het nuttig het te kopiëren voor eigen gebruik. Het kon van pas komen om er stukken uit te spelen in één of andere dienst; zo kon ik eens met iets origineels uitpakken. Ik ging toen iedere woensdag naar de kerk om het werk te kopiëren – ik deed dat handmatig en schreef het werk geduldig over. Omdat die werkwijze nogal omslachtig bleek – de originele partituur bevat maar liefst 420 bladzijden – heb ik mij op een bepaald moment met een draagbare kopieermachine naar de kerk begeven om het op die manier te dupliceren. Meer was er op dat moment niet aan de hand. Omdat de originele partituur nogal wat eigenaardigheden vertoonde – de rangschikking van de partijen op het blad weken nogal af van wat gebruikelijk is – begon ik ze integraal over te zetten in een voor onze tijd meer leesbare versie. Dat heeft heel wat tijd en energie gekost. (hij toont mij zijn fraai ingebonden ‘vertaalde’ versie)
‘Gaandeweg werd ik nieuwsgieriger en begon ik mij vragen te stellen over de aard en herkomst van het werk. Ik ging op onderzoek uit. In die tijd ben ik meerdere keren naar de bibliotheek van het conservatorium in Antwerpen getrokken op zoek naar informatie over Berlioz en over zijn werken. Daar vond ik op zekere dag een ‘Resurrexit’ van Berlioz. Ik kopieerde het Resurrexit, nam het mee naar huis waar ik het vergeleek met dat uit de ‘Messe Solennelle’ in de kerk – tot mijn verbazing bleken die twee nagenoeg identiek. Vervolgens ben ik de memoires van Berlioz beginnen lezen en bleek dat hij – naar eigen zeggen – zijn ‘Messe Solennelle’ verbrand had. Ik heb er nog andere werken over Berlioz bijgehaald en in elk daarvan werd gewag gemaakt van de ‘verloren partituur’. Men wist dat het werk geschreven was maar de partituur zelf was onvindbaar omdat ze in de vlammen zou opgegaan zijn. Toen begon het pas echt tot mij door te dringen dat ik iets uniek in handen had. Ik nam mij voor mijn onderzoek in alle stilte en sereniteit verder te zetten’.
‘Over het handschrift had ik mijn twijfels. Er was weliswaar de inscriptie van Antoine Bessems die verwees naar de authenticiteit van het handschrift, maar Bessems kon tenslotte eender wat geschreven hebben. Bovendien bleek het handschrift bijna pure kalligrafie. Ik bedacht mij met welke aangeboren slordigheid de meeste componisten hun partituren beschreven – bekijk pakweg het handschrift van Beethoven – en kon dus moeilijk aannemen dat het werk autografisch was. Ik bleef erbij dat het om een verzorgde handgeschreven kopie ging. En toch... het opschrift van Bessems bleef mij dwars zitten en verder waren er ook de talrijke aantekeningen in de marges van de partituur die bijna uitsluitend van de componist zelf konden zijn; het leek mij toch minder evident dat – indien het om een kopie ging – deze nota’s meegekopieerd zouden zijn geweest’.
‘Ik kwam te weten dat de Duitse uitgeverij Bärenreiter omstreeks die periode bezig was met een hernieuwde uitgave van de werken van Berlioz, en dat de Brit John Eliot Gardiner druk doende was met het opnemen van Berlioz’s werken voor het label Philips. Ik schreef zowel Bärenreiter als Philips aan met de melding van mijn ontdekking. Ik kreeg vrijwel per kerende respons. Bärenreiter liet mij weten dat ze een expert zouden sturen om de authenticiteit van het handschrift te verifieëren en Philips liet mij weten het resultaat van het onderzoek naar het handschrift door Bärenreiter af te wachten. Die expert – de Amerikaan Hugh Macdonald – liet niet lang op zich wachten; we gingen naar de kerk om de partituur in te kijken. Mc Donald’s oordeel liet geen ruimte voor twijfels: het betrof onbetwistbaar de originele autografe partituur van Berlioz’s ‘Messe Solennelle’! Ik had een ontdekking van formaat gedaan. Niet lang daarna – op 22 november 1992 – werd mijn ontdekking wereldkundig gemaakt te Parijs. In de tijd die volgde kreeg ik vaak de pers over de vloer: journalisten en televisieploegen uit binnen – en buitenland’. (hij toont mij allerhande krantenknipsels en vertelt mij over de opnamen op video die hij heeft bewaard uit die periode) Ik kaart de kwestie Alfred Cuyt/Jean Noppe aan en hun inventarisatie in 1956. ‘Het werk is destijds inderdaad uit de kist gehaald en geïnventariseerd geweest. Helaas heeft geen van hen enig besef gehad over de aard en waarde van het werk al beweert de heer Noppe nu dat ‘men’ weet had van het feit dat het manuscript zich in de kerk bevond. Ik had destijds (in 1991) de toelating nodig van Jean Noppe om de werken op het doksaal in te zien en te kopiëren. Ik was daar iedere woensdag voor steeds hetzelfde werk en hij heeft zich daar nooit enige vragen bij gesteld’. Tenslotte pols ik bij de heer Moors waarom Joseph Bessems in 1868 het werk zondermeer terug de eiken kist inkieperde. ‘Joseph Bessems heeft het destijds wellicht in de kist geborgen. Hij zal na de partituur ingekeken te hebben al snel tot de vaststelling gekomen zijn dat zo’n werk onuitvoerbaar was voor een gewoon kerkkoor en orkest. Dat ziet iedereen met een beetje verstand van muziek in één oogopslag’.
Onder hun neus weg gekaapt.
De uitgeverij Bärenreiter verzekerde zich vrijwel onmiddellijk van de rechten op het werk en baseerde zich voor de uitgave ervan op de geactualiseerde versie van Frans Moors. Gardiner trok met de mis de grote concertzalen van Europa rond. Die ging in première in Bremen op 3 oktober 1993 en eindigde – via enkele steden zoals Wenen en Madrid – in de Westminster Cathedral in London op 12 oktober 1993 waar het werk werd opgenomen voor Philips – de eerste opname wereldwijd van de ‘Messe Solennelle’. Merkwaardig detail: het werk werd niet in Parijs opgevoerd omdat de toenmalige president van Frankrijk – Mitterrand – eiste dat het er door een Franse dirigent en een Frans orkest zou uitgevoerd worden. De ‘Messe Solennelle’ werd dan op 7 oktober 1993 te Vézelay opgevoerd onder leiding van Jean-Paul Penin. Op 15 mei 1994 werd het opgevoerd in de Washington Cathedral te Washington onder leiding van J. Reilly Lewis. Op 25 juni 1994 werd het dan voor het eerst opgevoerd in België, in de Basiliek van Tongeren onder leiding van Ostrovski. En de Sint-Carolus Borromeuskerk? Die diende te wachten tot 1997 waar Marc Minkowski het uitvoerde met het orkest van de Vlaamse Opera.
De heer Moors toont mij zijn fotoboeken en geeft mij tekst en uitleg: ‘De tijd na de ontdekking had zo best z’n voordelen. We werden uitgenodigd op de opvoeringen in Bremen, Londen en Washington. Nadien zijn we ook uitgenodigd geweest in La Côte Saint-André waar de mis werd uitgevoerd in 2003. Ik heb trouwens alle correspondentie aangaande de vondst overgemaakt aan het museum in La Côte Saint-André. Ik betreur echter wel het feit dat ik nooit een uitnodiging heb ontvangen van de Bibliothèque Nationale de France naar aanleiding van de grote Berlioz-tentoonstelling in 2003. Ik had ook af te rekenen met enkele negatieve reacties. Zo was er een musicoloog uit het Antwerpse die openlijk in een krant zijn ongenoegen uitte over het feit dat ik het onderzoek zelf had gevoerd. De man bleek van mening dat zoiets uitsluitend voor musicologen is weggelegd’. Ik maak hem er op attent dat zo’n houding naar afgunst neigt en dat het er helemaal niet toe doet wie zo’n onderzoek naar een goed einde voert. ‘Ik begrijp zijn verontwaardiging ergens – een amateur heeft het tenslotte van onder hun neus weggekaapt. Maar wat dan nog – ik weet ook mijn weg in de archieven en bibliotheken. Het lag daar al jaren gewoonweg voor het grijpen, onder hun neus!’ (lacht) We praten nog wat na over Berlioz, Rameau, Monteverdi en de Romaanse kerken in de Auvergne. Bij mijn vertrek geeft hij me nog een eerste druk van Bärenreiters studiepartituur van de mis en enkele foto’s mee.
______________
Een overzicht van de door Berlioz herbruikte passages uit z’n ‘Messe Solennelle’ in latere composities.
1/ Kyrie – maten 1 tot 13: in het Offertoire van de ‘Grande Messe des morts’ (1837)
2/ Gloria – maten 63 tot 68: in de finale van het eerste bedrijf van z’n opera ‘Benvenuto Cellini’ (1836) en in de ouverture ‘Le Carnaval romain’ (1843)
3/ Gratias – maten 1 tot 28: in de ‘Scène aux champs’ van de ‘Symphonie fantastique’ (1830)
4/ Resurrexit – maten 32 tot 75: in het ‘Christe, Rex gloriae’ van z’n ‘Te Deum’ (1849)
5/ Resurrexit – maten 76 tot 98: in het ‘Dies Irae’ van de ‘Grande Messe des morts’ (1837)
6/ Resurrexit – maten 99 tot het einde: in de finale van het eerste bedrijf van ‘Benvenuto Cellini’ (1836)
7/ Agnus Dei : in het ‘Te Ergo Quaesumus’ van het ‘Te Deum’ (1849)
Sint-Carolus Borromeuskerk – binnen |
De Messe Solennelle op de houten kist – 1991 |
Messe Solennelle:
Quoniam No. 4
|
Messe Solennelle – opschrift van A. Bessems
|
We are most grateful to Mr Werner Gladines for this original illustrated reportage based on the interviews he conducted in November 2006 for our site. We would also like to express our gratitude to Messrs Frans Moors and Jean Noppe for their valuable participation in the interview programme.
Related pages on this site:
Berlioz Biography
Berlioz: A Complete
Listing of his Musical Works
Berlioz and his Music – Self-borrowings
Memoirs
The Hector Berlioz Website was created by Monir Tayeb and Michel Austin on 18 July 1997; this page created on 1 February 2007.
© 2007 Werner Gladines
© 2007 Michel Austin for the English and French translations
All rights of reproduction reserved.
Back to Original Contributions page
Back to Home Page
Retour à la page Contributions Originales
Retour à la Page d’accueil